Beste mensen
Onlangs las ik de volgende parabel:
de kleinzoon van de Joodse Rabbi Baruch speelde een verstoppertje met een ander jongentje. Hij verstopte zich en wachtte totdat zijn vriend hem zou vinden. Toen hij een hele poos gewacht had kwam hij weer te voorschijn en merkte dat zijn vriendje hem helemaal niet had gezocht. Hij begon te huilen, ging naar zijn grootvader en bekloeg zich over zijn vriend. Rabbi Baruch antwoordde: “Dat zegt God ook. Ik verberg mij opdat zij mij zullen zoeken, maar niemand wil mij zoeken”.
Goede vrienden toen ik deze parabel las, enkele dagen geleden, dacht ik onwillekeurig aan het verhaal van Zaccheus, verstopt in zijn vijgenboom.
Zaccheus was een rijk man. Hij was rijk aan bezit, aan geld, aan eigendom, aan aanzien en macht. Op vandaag wellicht ook rijk aan excuses: ik ben rijk maar wat dan nog, ik heb er wel voor gewerkt, laten anderen dat ook doen. Maar misschien maakt dat hem juist heel klein, als een gesloten hand, een vuist, om niets te verliezen.
De mensen houden dan ook niet van Zaccheus; zo iemand ga je niet opzoeken, ze gaan hem uit de weg.
En Zaccheus verschuilt zich in een vijgenboom; als een diertje in zijn nest, als een baby in de moederschoot; alléén en ook een beetje zelfgenoegzaam.
Dan komt Jezus langs en blijft staan.
Hij zegt: Zaccheus kom naar beneden, daal af.
En dan gebeurt er iets, het is alsof hij opnieuw geboren wordt: hij daalt af en het vlies, de muur, de vuist waarin hij geborgen zat breekt open. Hij wordt mens, een mens zoals God het graag wil: hij begint te delen, en hij vindt vreugde, hij vindt God.
Wie is Zaccheus vandaag?
Er zijn wellicht vele Zaccheussen. Eén valt mij bijzonder op en ligt mij ook na aan het hart: namelijk wij als de Kerk.
Wij de Kerk, zijn ook rijk; rijk aan spiritualiteit; wij hebben een rijke diepe boodschap, wij hebben een lange traditie, een mooie liturgie met prachtige muziek, wij hebben grote heiligen, tal van verenigingen en bewegingen, een schat aan religieuze literatuur en noem maar op.
Alleen … we raken wat alléén; het is alsof we nog slechts met een kleine rest zijn. Veel mensen gaan uit de Kerk weg. Soms koesteren we ons ook met tal van excuses. We zitten in onze kerktoren een beetje als Zaccheus in zijn boom.
En dan komt Jezus en zegt: daal af, hou op met klagen en ga naar de mensen.
Dàn kunnen wij, de Kerk, weer openbreken, openbaren, opnieuw geboren worden; dan gaan we weer de weg van Jezus: missionair, wervend, naar mensen toe gaan; “vandaag wil ik bij jou te gast zijn.
Ons werven mag echter nooit een moeten of een vangen worden:
”jij moet eerst gedoopt, gevormd zijn; jij moet eerst naar de kerk komen”.
Missionair zijn is ont-moeten, ont-vangen: de ander vrij laten, hem graag zien, hem laten delen van wat hij heeft, ook zijn hoger en zijn pijn; totdat hij klaar is om ook te ontvangen.
Dat is het moment om mijn vreugde aanstekelijk te laten zijn, om schroomvol te delen van die grote rijkdom die wij dragen.
Goede vrienden,
De kleinzoon van een Joodse Rabbi speelde eens verstoppertje met een ander kind. Hij verstopte zich totdat zijn vriend hem zou vinden. Toen hij een hele poos gewacht had kwam hij te voorschijn en merkte dat zijn vriend hem niet eens had gezocht. Hij bekloeg zich bij zijn grootvader; de Rabbi antwoordde: “Dat zegt God ook; zoveel mensen verstoppen zich maar hunkeren ernaar gevonden te worden, maar niemand wil met mij gaan zoeken.”
Jezus openbaart ons een God die hunkert naar de mensen, een God die bij mensen te gast wil zijn, die vraagt: open je hart, laat je vinden en zoek dan met mij mee.