Beste dorpsgenoten,

Om te beginnen wens ik u allemaal hele gelukkig kerstdagen toe met een fijne en lange nasmaak.

Ook dank ik al degenen die mij via een mooie kaart of anderszins hun goede wensen hebben doen toekomen.

Vanavond geen toespraak over het kerstverhaal dat ik u heb voorgelezen. Ook geen andere vrome gedachten. Want u hebt via de media zelf al kerstmisachtigheden van allerlei aard te verwerken gekregen.

Alleen een kort gedicht van Ida Gerhardt lees ik u voor. Dat heeft mij er toe gebracht mee te denken aan dierbare overledenen die sommigen van u in deze nachtmis genoemd willen hebben.

Ida Gerhardt: Kerstnacht

Kerstnacht - het woord is als een lafenis, een koele sneeuw,

glanzend onder het zachte stralen der sterren -

op de landen is het weerloos stil,

een ongerept verwachten.

 

Kerstnacht - het eenzaam zwerven der gedachten

rondom het oud verhaal, het nimmer uit te spreken

verlangen naar een helder zingen in de nacht en

het opgaan van de ster, een lichtend teken.

 

Kerstnacht- het sneeuwt op uw geschonden aarde,

dun en verstuivend dekt een huivering

van ijle val, een lichte zuivering

het vragen, dat wij ongestild bewaren.

Kerstmis brengt zoveel aan mooie gedachten naar boven, mooie verhalen, mooie muziek. Maar voor sommigen blijven de namen van dierbare overledenen boven dat alles uitklinken, in de kerstnacht.

Een paar woorden uit het gedicht dat ik u heb voorgelezen herinneren daaraan:

"Ongerept verwachten."

"Het eenzaam zwerven der gedachten rondom het oud verhaal."

"Het nimmer uit te spreken verlangen."

"Het vragen dat wij ongestild bewaarden."

Je verwachtte nog iets van of voor een overledene; er gaat nog zoveel in je om dat nooit meer, nooit meer gezegd zal worden. Je verlangt naar een dierbaar woord dat je nog een keer zou willen horen of zeggen, je verlangt nog eens aangeraakt te worden.

Op de lange duur wordt het gemis heel vaag. Maar het blijft er wel. Als een lidteken dat je altijd blijft voelen.

Het vragen dat wij ongestild bewaarden.

Die behoefte om steeds maar "waarom" te vragen is niet meer zo aanhoudend, ook zonder dat we een antwoord gekregen hebben. Wij stellen geen vragen meer maar ze blijven er wel, als muziek die van heel ver komt. Zou die muziek soms het antwoord zijn? En zouden we er vannacht iets van verstaan?

Ik lees het gedicht nog een keer voor.